Dit is brandhout!
Het ene brandhout is het andere niet, vandaar dit overzicht. Hoe gemakkelijk een houtsoort ontbrandt komt tot uiting in de splinterproef zoals dr. Pfeiffer die ooit beschreef. Hoe meer je de aangestoken punt van een gloeiende splinter omlaag moet houden om een vlammetje te
krijgen/te houden, hoe slechter brandbaar is het hout. Dat zegt echter weinig over het vermogen tot verwarmen: er zijn houtsoorten die vrijwel alleen gloeien, maar toch veel hitte leveren, dus goed brandhout vormen.
Natuurlijk moeten we wel een misvatting uit de weg ruimen, die in verband staat met gewicht en volume. Hout dat zwaar is — weinig volume per kilo — heeft vaak een betere reputatie dan licht hout — veel volume per kilo. Ten onrechte, wanneer je de zaak per kilo zou bekijken: een kilo populieren geeft even veel calorische waarde als een kilo ebbenhout. Ergo: als je je brandhout betaalt per ton, maakt het niet uit welke soort je kiest, wat de geleverd warmte betreft. Betaal je per kubieke meter [gestort of los of gestapeld maakt weinig uit], kies dan de houtsoort met de hoogste Volumieke massa.
Je zou misschien denken dat inhoudsstoffen veel effect hebben, maar omdat die mee wegen, zijn die alleen gunstig voor je portemonnee wanneer je per volume betaalt. Zware houtsoorten hebben trouwens wel een voordeel waar je misschien niet meteen aan denkt: per calorie nemen ze minder opslagruimte in.
In het onderstaande overzicht behandelen we alle soorten brandhout waar ervaring mee is; ook de niet direct voor de hand liggende, want ook die kom je soms tegen — en wat te denken van afvalhout van een zagerij die (ook) tropisch hout verwerkt?
HVC’ers die informatie hebben als aanvulling op het onderstaande, kom in actie en deel die informatie met ons!
Brandhout vroeger en nu
Het is in de houtwereld spreekwoordelijk om ‘brandhout’ als ’teringzooi’ of als ‘waaibomenhout’ te bestempelen: Hout dat ‘nergens anders goed voor is’. Ik heb me aan die kwalificatie altijd hevig gestoord, en wel hierom [ontleend aan Cor van der Laak, typetje van Koot en Bie]:
(a) brandhout heeft onze verre voorouders wel door de ijstijden heen geholpen en is nog recent van groot belang [Lit. 1]. Hadden zij het loodje gelegd, kon ik dit nu niet opschrijven!
(b) brandhout van goede kwaliteit kan leiden tot excellente houtskool die een wezenlijke bijdrage levert tot het smelten van ertsen tot metalen. Met name in de Japanse metallurgie [het bewerken van een ijzererts, veelal ijzerhoudend zand, tot superieure Japanse Katana, een traditioneel zwaard] maar ook die van de Arabieren met hun befaamde ijzerwaren uit
Damascus, is de kwaliteit van de houtskool doorslaggevend. Uiteraard spreekt ook de kwaliteit van het erts wel een woordje mee. Wellicht interessant detail: op traditionele wijze, door hoog geschoolde ambachtslieden met jarenlange leertijden en enorme ervaring gesmede Katana kunnen tot ruim boven de EUR 100.000 kosten — en er zijn lange wachtlijsten. Geen idee wat de Damascener zwaarden nu kosten maar de prijs zal ook zeer hoog zijn.
(c) nog steeds stookt en kookt een aanzienlijk deel van de mensheid met brandhout [bij gebrek aan een redelijk geprijsd alternatief]. Zonder brandhout waren aanzienlijke regionen van de aarde onbewoonbaar. Ook regio’s waaraan men niet snel zou denken zijn van stookhout afhankelijk — zoals in vele tropische gebieden waar het, soms langdurig, koken van voedsel de vrijwel enige manier is om te ontsnappen aan voedselvergiftiging.
(d) in vroeger tijden werden alleen de allerbest geschikte houtsoorten gebruikt als bestanddeel van buskruit [zoals kornoelje]. Ook al werd het verbrand [grenzend aan ontploffen], er werd zeer streng gelet op de kwaliteit.
(e) voor onze barbecue gebruiken we liefst soorten hout of houtskool die op een voorspelbare wijze verbranden, gelijkmatig hitte afgeven, niet stinken of overmatig roken… ook dit zijn kwaliteitseisen. ‘Brandhout’ als denigrerende term is volkomen misplaatst.
Goed, brandhout dus. En er is evenals op andere terreinen baas boven baas. Wat is ‘het beste brandhout’?
Goed brandhout
Allereerst moet het zo droog mogelijk zijn. Lit. 1 vermeldt, terecht, dat het een fabel is dat er een ‘optimaal vochtgehalte’ zou bestaan. Niets daarvan: hoe droger het hout, hoe effectiever de verbranding. We stoken immers niet om het water in het nog te vochtige hout te laten verdampen! Mytting noemt dat, met een Noors spreekwoord: voor de kraaien stoken; wat wil zeggen, ineffectief verwarmen waarbij de meeste hitte door de schoorsteen heen gaat en de buitenlucht verhit, wat we toch niet willen.
Wat willen we dan wel? Op de eerste plaats: volledige verbranding van rookgassen en daarna, via gloeien, van de koolstof die resteert. Net zoals bij de serie turf — bruinkool — steenkool is er ook bij brandhout een hiërarchie van de kwaliteit.
Houtsoorten die zwaar zijn en veel inhoudsstoffen bevatten, leveren, let wel, per volume, veel meer energie bij hun verbranding dan losse, lichtgewicht houtjes [of spinthout]. Je hebt daarvoor wel wat geduld nodig: juist die harde, zware soorten brandhout vragen veel tijd om te drogen, ten minste als we dat drogen natuurlijk doen. Eiken, bij voorbeeld, dat als prima brandhout kan gelden, moet bij een duims dikte toch wel twee jaar drogen. Daar valt wel wat op af te dingen, want als je het meteen ‘kort en klein’ gaan zagen/ hakken dan gaat het sneller.
Lit. 1 beveelt aan om vooral de schors eraf te pellen en in niet te dikke delen te drogen, hoe meer houtoppervlak er aan de lucht wordt blootgesteld, des te beter en sneller het droogt. Voor fikhout maakt het immers niet uit hoe veel het scheurt — nou ja, eigenlijk hoe meer scheuren hoe liever! Een grappig verschijnsel wat je soms ziet is dat hout wat enkele maanden ligt te drogen vol scheuren zit — en die scheuren sluiten zich vervolgens weer. Dat wil zeggen dat het hout nu door en door droger geworden is.
Zelf betrek ik mijn hout van een handelaar waarmee ik ondertussen bevriend ben geraakt, in een naburig dorp, Agioi Pandes wat Allerheiligen betekent. Enorm veel Griekse dorpen en steden zijn genoemd naar een heilige en ook ‘Agioi Pandes’ komt veelvuldig voor. Terug naar de hoofdzaak: mijn vriend Sifis Aggelakis gaat er met zijn zoon op uit om bomen te kappen en boeren uit de omgeving komen hout brengen. In totaal gaat het om zeker 10 reguliere soorten zoals eik, pistache [2 soorten], olijf, carob, cipres, laurier, esdoorn, loquat, Citrus-soorten, amandel… en wel 20 à 30 buitenbeentjes.
Omdat ik al jarenlang klant bij hem ben en ook diverse vrienden als klant heb aangebracht, betaal ik [ietsje] minder maar vooral, ik mag over zijn werf lopen en zelf uitzoeken wat ik wil. Echt klein spul [de takken fikken natuurlijk ook en ze drogen bovendien sneller] koop ik nooit. Ik kies de zwaarste stukken die ik redelijk kan mannen, tot zo’n 40 kilo [60, als ik assistentie heb] en die zaagt Sifis dan op zijn lintzaag in goed hanteerbare stukken. Die kloof ik vervolgens met een van mijn Fiskars kloofbijlen, al naargelang de grootte.
Misschien dat als ik een dagje ouder word, ik wel een hydraulische splijter ga kopen. Maar voorlopig doen de spieren het nog goed zat.
Door het hout zelf uit te kiezen vermijd ik zeiknatte stukken, stukken met [veel] rot… als er hartrot in een verder gave dikke stam zit [het hart is dan hol, vooral wanneer de mieren de molm al hebben opgegeten] kies ik juist graag die stukken: het beetje molm dat eraan zit weegt bijna niks en doorgaans zal het hout droger zijn.
Verder ben ik altijd belust op de zwaarste houtsoorten, vooral carob en pistache. Het kernhout wil van boom tot boom flink uiteenlopen, daar komt de grap van het zelf over de werf lopen om de hoek kijken. Ik neem altijd enkele uren om mijn hout uit te zoeken; dan koop ik meestal rond de 500 tot 600 kilo [wat mijn Toyota Rav4 makkelijk kan hebben]. En ik trek van de hopen hout wat ik wil. Nou hebben zowel carob als de pistache soorten een grote variatie wat betreft de mate van de kernhout diameter. Daar let ik scherp op, want ik vind het een leuke uitdaging om mooi brandhout te krijgen. Overigens gaat het mooiste ‘brandhout’ nooit de kachel in, dat gebruik ik voor speciale projecten zoals kleine meubelen, snijplanken, keukengerei, houten hamers, etc.
Op deze manier ben ik ook aan het steeneiken met grote-diameter bruinzwart kernhout gekomen. Laat zich geweldig mooi polijsten en Sifis heeft me beloofd dat er nog meer van gaat komen. Ook de pistacia-soorten met 20-30 cm dik knalgroen tot zwart kernhout zijn niet te versmaden.
Uiteraard gaat veel van dat hout toch wel de kachel in. Nadat we naar Griekenland verhuisden ontmoetten we snel Bob en Pam Lewis — Bob is de man met kennis (en een mooie verzameling) van oude gereedschappen [zie het artikel The Great British Tool Race in World of Wood]. Echter, Bob is ook een ervaren houtstoker en heeft thuis een overigens niet al te grote Haas+Sohn houtkachel staan, Oostenrijks product uit Salzburg. Hij legde uit dat de kachel afdoende was, maar dat hij eigenlijk liever iets ruimers zou hebben gekocht; dat wilde Pam [zij is 5 jaar geleden overleden] echter liever niet en Bob’s kachel stookt wel fijn. Maar niet optimaal.
Ik ging eens praten met diverse andere kennissen die voornamelijk hout stoken [in onze omgeving zou ik schatten dat de helft van de gezinnen houtstook als belangrijkste verwarming gebruikt] en leerde er veel over. De kachel in ons vorige huurhuis in Nio Chorio was ook een Haas+Sohn, op advies van Bob door onze huurbaas gekocht. Die kachel was toen wij in ons oude huis trokken echter danig mishandeld, omdat de eerdere bewoners die als ‘allesbrander’ gebruikten — letterlijk te nemen.
Na wat gesprekken met Bob, grondig schoorsteenvegen en een keer ‘op het randje’ heet stoken was die kachel best goed te doen. Hij gaf veel warmte maar gebruikte buitensporig veel hout. Toen we ca. 2 jaar geleden naar Gavalochori verhuisden hebben we maanden de tijd genomen [dat kon goed, de verhuizing was eind maart] om een nieuwe houtkachel uit te zoeken. Er was een oude stookplaats / openhaard die ik met toestemming van de huidige huisbazin Ifigenia, heb omgebouwd tot standplaats voor onze houtkachel.
Dat is er een van Grieks fabricaat, een ThermoGatz. Het bovendeel is een oven, het onderste deel is 20 cm breder en 10 cm dieper dan de kachel in Nio Chorio. De grap is dat we in deze grote kachel, als het niet zo koud is, gewoon een klein vuurtje stoken. Is het allemachtig koud dan gooien we ‘de beuk er in’.
Lars Mytting vermeldt dat het stoken bij ‘niet zo koud’ weer vaak veel vervuilender is dan stoken bij ‘onmeunnig koud weer’. Logisch: is het heel koud dan fikt iedereen bij het leven, de vuren zijn heel heet en de verbranding is volledig[er]. Terecht merkte Henk Bakker hier over op dat een hoge fiktemperatuur ook meer NOx veroorzaakt; echter de goede verbranding van organische stof, waardoor je geen CO, dioxinen en dergelijke troep veroorzaakt, weegt daar wel tegenop.
En hoe heet is het vuur dan? Dat is te zien aan de kleur van de vlammen. Hier moet je overigens mee oppassen, want in het hoge-temperatuur-traject zijn de vlammen soms haast ‘kleurloos’. In het algemeen: zijn de vlammen rood, is de temperatuur te laag; voor oranje vlammen geldt dat in mindere mate, maar toch ook. Kijk eens buiten bij de schoorsteen en je ziet donkere rook.
Heldergele vlammen wijzen op voldoende zuurstoftoevoer en een niet onredelijke verbrandingstemperatuur. Maar als je haard heldergeel brandt en je gaat eens kijken buiten, naar wat er uit de schoorsteen komt, dan zie je toch wel rook, ook al zal die wit zijn [dan hebben we dus een nieuwe Paus].
Idealiter zal de haard branden met blauwe vlammen — de temperatuur daarvan ligt zoals ik ooit op de HBS leerde, rond de 1200 graden. Ook een ruisende Bunsenbrander kan zo heet branden. Een kachel zal nooit de hitte van een acetyleenvlam (boven de 3000 C) halen… gelukkig maar, want dan zou je kachel smelten [ja, ja, er bestaan metalen met een hoger smeltpunt zoals Wolfraam, maar daar worden geen kachels van gemaakt].
Bij verbranding met blauwe vlammen zijn het grootste voordelen, dat (a) de kachel echt heet wordt en gaat verwarmen door infraroodstraling en (b) alle rookgassen volkomen verbranden; je maakt dus een effectiever gebruik van de brandstof. Alle onverbrande rookgassen die door de schoorsteen verdwijnen, betekenen verlies.
Nog even terug naar de brandstof zelf: Hoe zwaarder, hoe beter gedroogd je hout is, hoe minder volume een ton hout in zal nemen. Per kubieke meter heb je dus meer kilo’s, derhalve ook meer calorieën die het brandhout zal leveren.
Terugkomend bij de vraag ‘wat is ‘het beste’ brandhout… In elk geval gortdroog, liefst kernhout, met een hoge volumieke massa. Voor sommige toepassingen is echter sterk vlammend, lichter hout aangewezen. Zo gebruikt men in Turkije nog steeds een staande klem waarin gloeiende tot hevig vlammende houtblokken geklemd worden, die vervolgens zorgen dat de döner kebab lekker en gaar wordt. Vaak wordt hier naaldhout voor gebruikt!
In Mexico zag ik in 2005 hoe men vlees, omwikkeld met bananenbladeren, ingroef in de grond met een grote platte steen eronder en er boven. Op die bovenste steen werd een vuur gestookt van [oeps] pokhout… In het algemeen is in die contreien pokhout erg geliefd als brandstof. Logisch want het voldoet aan de voorwaarden die al eerder werden genoemd…
Voor de specialisten nog iets naders. Het ‘beste brandhout’ hoeft niet per se ook de beste houtskool op te leveren, maar de ‘beste houtskool’ is sterk afhankelijk van het gebruiksdoel. Kornoelje werd eeuwenlang als het ‘beste hout voor houtskool’ beschouwd — althans om er buskruit mee te maken. Om er op te grillen of te barbecueën wordt [althans in Griekenland en Frankrijk] de voorkeur gegeven aan steeneiken/ azijnhout. In vele landen is er tegenwoordig een semi-industriële fabricage van houtskool. Veelal eindigt dat in zakken bij de supermarkt. Met prachtige tot belabberde kwaliteit — veel klanten zal het weinig interesseren. Dat is nog eens andere koek dan bij de Arabische en Japanse meestersmeden!
Wel grappig trouwens dat men hier in Griekenland/ op Kreta sommige zaken omtrent drogen en kloven echt anders aanpakt dan in Nederland. Zo wordt eiken [we hebben 4 soorten hier] gewoon op lengten van 40-60 cm gezaagd. De grotere diameters nog korter en de werkelijk grote stammen, die zijn hier wel tot ruim 1 meter dik, worden veelal in kwarten gezaagd omdat ze anders stomweg te zwaar zijn. Ook Carob en Cipres halen die diameter wel.
Plataan wordt (in Griekenland) nog dikker, maar staat als brandhout en in het algemeen slecht aangeschreven. Geen idee hoe dat in NL is, maar de plataansoorten zijn in GR algemeen, in NL niet.
De bottom line is dat elk hout, mits droog, kan branden, de ene soort wat vlotter dan de andere. Doet me denken aan het mopje dat ik als kind hoorde: Wat is het verschil tussen een viool en een contrabas? Antwoord: de bas brandt langer.
Per kilo drooggewicht levert een houtsoort grosso modo steeds eenzelfde hoeveelheid energie, tussen de 4 en 4,5 kilowatt. ‘Onbruikbaar brandhout’ bestaat dat dan wel? Als het goed droog is kun je alles verstoken. Maar te nat, verschimmeld, gewolmaniseerd of geverfd hout, dat zijn geen aanraders om te stoken.
En nog even terug komend op de aanhef van dit artikel: Als een houtsoort [of bepaald stuk] niet als brandhout deugt, is er heel vaak wel een andere toepassing voor te vinden — wiggen van zagen, deuvels maken, als isolatiemateriaal gebruiken… Hout is goed voor bijna alles!
Nu even wat nuancering. Raimund diepte een heel scala aan gegevens op, gerangschikt per houtsoort — die gegevens hebben betrekking op de Nederlandse situatie. Daarachter, tussen rechte haken, de verschillen met de Griekse situatie. Wat een best interessant beeld oplevert.
Een van de oorzaken voor de verschillen kun je wel raden: het klimaat. Griekenland kent vrijwel regenloze zomers. De neerslag hier is echter gelijk aan die in Nederland — wat wil zeggen dat het in Griekenland in de winter enorm veel regent. Waar je in Nederland weet dat een stortbui nooit echt lang duurt, kan het hier dagenlang onafgebroken hozen.
Als slot van het algemeen deel een anekdote. De Oude Heer Huyskamp [dat was eind jaren 1980/ begin 90 de vader van de toenmalige Mijnheer Huyskamp van Fijnhouthandel Huyskamp te Zwolle, was al met pensioen, maar kwam nog geregeld op de zaak. Hij mocht alle afzagers hebben voor zijn open haard en toen hij me eens aanschoot met de vraag wat ík daar zocht [hout voor muziekinstrumentbouw], vroeg ik, na zijn vraag te beantwoorden wat híj daar zocht. Zijn antwoord: Afzagers voor de openhaard. Nogal vrijmoedig zei ik: ‘Nou, dan zult u ook wel heel bijzondere houtsoorten hebben verstookt”. Zijn weerwoord: ‘Dat klopt meneer, op het ogenblik stook ik afgekeurde delen van parketvloeren van Iroko en Basralocus. Maar ebbenhout en palissander is ook wel bij ons de kachel in gegaan. Natuurlijk alleen de niet te verkopen afzagers.’ Momenteel staat Frederik Houtkamp (49) aan het hoofd van dit nog steeds florerende familiebedrijf. Zie lit. 2.
Literatuurlijst en links
- Mytting, Lars, 2015 [en latere uitgaven]. De Man En Het Hout. Uitgeverij Contact. Oorspronkelijke titel: Norwegian Wood, uitgegeven door Maclehose.
- Bedrijfsopvolging binnen de familie: bij deze houthandelaar is het vanzelfsprekend [uit: De Ondernemer]
- Joachim Radkau, Holz, wie ein Naturstof geschichte schreibt, ISBN: 9783865813213
- Wolgang Steuer, Vom Baum zum Holz, ISBN: 3871813117
URL 1
[zoekterm: Youtube/ watch/ Forging a Katana [Japanese Samurai sword]. Speelduur 47 minuten, en tot het einde fascinerend.]
© copyright
0 reacties